
Jurisprudentie
AD6178
Datum uitspraak2001-05-21
Datum gepubliceerd2001-11-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/18500
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/18500
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / staandehouding.
De rechtbank oordeelt dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Uit het verhandelde ter zitting en het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging artikel 50, eerste, tweede en derde lid, Vw 2000 blijkt dat de (Azerbeidzjaanse) vreemdeling is staandegehouden omdat hij zich in een voertuig bevond dat werd bestuurd door een persoon ten aanzien waarvan het redelijk vermoeden was gerezen dat zij illegaal in Nederland verblijft. De bestuurster van het voertuig kon zich immers niet legitimeren en weigerde iets te verklaren omtrent haar verblijfsrechtelijke positie. De rechtbank is van oordeel dat het aldus ten aanzien van de bestuurster gerezen vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigde dat de verbalisant tevens naar de verblijfsrechtelijke positie van de inzittende heeft gevraagd. De vreemdeling heeft daarop verklaard niet in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken van feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren, zodat de verbalisant op grond van artikel 50, eerste, tweede en derde lid, Vw 2000 bevoegd was de vreemdeling staande te houden en op te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Beroep ongegrond.
Uitspraak
UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 01/18500 VRWET
Inzake: A, crv nummer 1510117756, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. C.M. Zeyl-Terzol, advocaat te Den Haag,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. P.A.L.A. van Ittersum, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1977 en de Azerbeidjaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vw2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 7 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 5 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 14 mei 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig drs. A.M.J. de Wit, tolk in de Russische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat de staandehouding onrechtmatig geacht dient te worden. Uit het proces-verbaal wordt niet duidelijk hoe het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van de vreemdeling is ontstaan. Immers, nu de vreemdeling niet de bstuurder van de aangehouden auto was, was er geen aanleiding hem naar zijn identiteit te vragen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
Uit het verhandelde ter zitting en het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging artikel 50, eerste, tweede en derde lid, Vw blijkt dat de vreemdeling is staandegehouden omdat hij zich in een voertuig bevond dat werd bestuurd door een persoon ten aanzien waarvan het redelijk vermoeden was gerezen dat zij illegaal in Nederland verblijft. De bestuurster van het voertuig kon zich immers niet legitimeren en weigerde iets te verklaren omtrent haar verblijfsrechtelijke positie. De rechtbank is van oordeel dat het aldus ten aanzien van de bestuurster gerezen vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigde dat de verbalisant tevens naar de verblijfsrechtelijke positie van de inzittende heeft gevraagd. De vreemdeling heeft daarop verklaard niet in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken van feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren, zodat de verbalisant op grond van artikel 50, eerste, tweede en derde lid Vw2000 bevoegd was de vreemdeling staande te houden en op te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
6. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. De vreemdeling heeft verklaard eerder door Duitsland te zijn uitgewezen en in Nederland een asielaanvraag te hebben ingediend, welke is afgewezen. Navraag in het NSIS leverde op dat de vreemdeling door Duitsland is gesignaleerd als niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling. Op grond van deze informatie is op 5 mei 2001 aan het Bureau Dublin verzocht een onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling in Duitsland te verrichten. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal worden bezien of een Dublin-claim bij de Duitse autoriteiten zal worden ingediend.
7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
8. Het beroep is derhalve ongegrond.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.A.A. Mondt-Schouten en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2001, in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier.
afschrift verzonden op: 22 mei 2001